(Genesis2:7) En Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel.
(1Korinthiërs15:45) Zo staat er ook geschreven: „De eerste mens, Adam, werd een levende ziel.” De laatste Adam werd een levengevende geest.
(Jozua11:11) Zij dan sloegen iedere ziel die daarin was, met de scherpte van het zwaard, [hen] aan de vernietiging prijsgevend. Volstrekt niets wat adem had, werd overgelaten, en hij verbrandde Hazor in het vuur.
(Handelingen27:37) In het geheel nu waren wij met tweehonderd zesenzeventig zielen in de boot.
Dieren ook zielen genoemd.
(Numeri31:28) En als belasting voor Jehovah moet gij van de krijgslieden die te velde zijn uitgetrokken, één ziel op de vijfhonderd afnemen, van de mensen en van het rundvee en van de ezels en van het kleinvee.
(Openbaring16:3) En de tweede goot zijn schaal uit in de zee. En ze werd bloed als van een dode, en elke levende ziel stierf, [ja,] alles wat in de zee was.
(Leviticus24:18) En wie de ziel van een huisdier doodslaat, dient het te vergoeden, ziel voor ziel.
Ziel heeft bloed, eet, kan sterven.
(Jeremia2:34) Ook zijn in uw zomen de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen. Niet bij het inbreken heb ik ze gevonden, maar [ze zijn] op al deze.
(Leviticus7:18) Mocht er echter toch op de derde dag iets van het vlees van zijn gemeenschapsoffer worden gegeten, dan zal degene die het aanbiedt, niet met goedkeuring worden aanvaard. Het zal hem niet ten goede gerekend worden. Het zal iets bedorvens worden, en de ziel die ervan eet, zal de verantwoordelijkheid voor zijn dwaling dragen.
(Ezechiël18:4) Ziet! Alle zielen — mij behoren ze toe. Zoals de ziel van de vader zo eveneens de ziel van de zoon — mij behoren ze toe. De ziel die zondigt, díé zal sterven.
Mens heeft leven ofte wel ziel.
(Markus8:36) Wat voor nut toch heeft het voor een mens als hij de gehele wereld wint en zijn ziel verbeurt?
(Johannes10:15) evenals de Vader mij kent en ik de Vader ken; en ik doe afstand van mijn ziel ten behoeve van de schapen.
B. verschil tussen ziel en geest
Leven als persoon of schepsel is ziel.
(Johannes10:15) evenals de Vader mij kent en ik de Vader ken; en ik doe afstand van mijn ziel ten behoeve van de schapen.
(Leviticus17:11) Want de ziel van het vlees is in het bloed, en ikzelf heb het ten behoeve van U op het altaar gegeven, om verzoening te doen voor UW ziel, want het is het bloed dat verzoening doet door de ziel [die erin is].
Levenskracht die zielen activeert, “geest” genoemd.
(Psalm146:4) Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; Waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.
(Psalm104:29) Verbergt gij uw aangezicht, zij raken ontsteld. Neemt gij hun geest weg, zij blazen de laatste adem uit, En tot hun stof keren zij terug.
Bij dood keert macht over levenskracht tot God terug.
(Prediker12:7) Dan keert het stof terug tot de aarde, net zoals het geweest is, en de geest zelf keert terug tot de [ware] God, die hem gegeven heeft.
Alleen God kan levenskracht in werking stellen.
(Ezechiël37:12-14) Daarom, profeteer, en gij moet tot hen zeggen: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: „Ziet, ik open UW grafsteden, en ik wil U uit UW grafsteden doen opkomen, o mijn volk, en U op Israëls bodem brengen. 13 En GIJ zult moeten weten dat ik Jehovah ben wanneer ik UW grafsteden open en wanneer ik U uit UW grafsteden doe opkomen, o mijn volk.”’ 14 ’En ik wil mijn geest in U leggen, en GIJ moet tot leven komen, en ik wil U neerzetten op UW grond; en GIJ zult moeten weten dat ikzelf, Jehovah, heb gesproken en [het] heb gedaan’, is de uitspraak van Jehovah.”