(Prediker9:5) Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten.
(Prediker9:10) Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.
Oorspronkelijke voorouders geen verering waard.
(Romeinen5:12) Daarom, zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden —.
(Romeinen5:14) Niettemin heeft de dood als koning geregeerd van Adam tot Mozes, zelfs over hen die niet hadden gezondigd naar de gelijkheid van de overtreding [begaan] door Adam, die overeenkomst vertoont met hem die zou komen.
(1Timotheüs2:14) Ook werd A̱dam niet bedrogen, maar de vrouw werd grondig bedrogen en geraakte in overtreding.
God verbiedt een dergelijke verering.
(Exodus34:14) Want gij moogt u niet neerwerpen voor een andere god, want Jehovah, wiens naam Jaloers is, hij is een jaloerse God;
(Mattheüs4:10) Toen zei Jezus tot hem: „Ga weg, Sa̱tan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’”
B. Mensen mogen geëerd, maar alleen God mag aanbeden worden
Jongeren dienen oudere personen te eren.
(1Timotheüs5:1-2) Kritiseer een oudere man niet streng. Integendeel, spreek hem met aandrang toe als een vader, jongere mannen als broeders, 2 oudere vrouwen als moeders, jongere vrouwen als zusters met alle eerbaarheid.
(1Timotheüs5:17) De oudere mannen die op een voortreffelijke wijze de leiding hebben, moet dubbele eer waardig worden geacht, vooral degenen die hard werken wat spreken en onderwijzen betreft.
(Efeziërs6:1-3) Kinderen, weest gehoorzaam aan UW ouders in eendracht met [de] Heer, want dit is rechtvaardig: 2 „Eer uw vader en [uw] moeder”, wat het eerste gebod met een belofte is: 3 „Opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt blijven.”
Maar alleen God mag aanbeden worden.
(Handelingen10:25-26) Toen Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem tegemoet, viel aan zijn voeten neer en bracht hem hulde. 26 Maar Petrus richtte hem op en zei: „Sta op, ikzelf ben ook een mens.”
(Openbaring22:8-9) Nu dan, ik, Johannes, was het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen had getoond. 9 Maar hij zegt tot mij: „Pas op! Doe dat niet! Ik ben slechts een medeslaaf van u en van uw broeders die profeten zijn en van hen die de woorden van deze boekrol onderhouden. Aanbid God.”