Dood

A. Oorzaak van dood

 

Mens volmaakt begin, voorruitzicht op eindeloos leven.

 

(Genesis 1:28) Voorts zegende God hen en God zei tot hen: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.”
 
(Genesis 1:31) Daarna zag God alles wat hij gemaakt had en zie! [het was] zeer goed. En het werd avond en het werd morgen: een zesde dag.
 
Ongehoorzaamheid bracht oordeel.

 

(Genesis 2:16-17) En Jehovah God legde de mens ook het volgende gebod op: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. 17 Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven.”
 
(Genesis 3:17) En tot Adam zei hij: „Omdat gij naar de stem van uw vrouw hebt geluisterd en van de boom zijt gaan eten waaromtrent ik u geboden had: ’Gij moogt daarvan niet eten’, is de aardbodem om uwentwil vervloekt. Met smart zult gij de opbrengst ervan eten al de dagen van uw leven.
 
(Genesis 3:19) In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.”
 
Zonde en dood op al Adams kinderen overgegaan.

 

(Romeinen 5:12) Daarom, zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden —.
 
B. toestand der doden

 

Adam werd een ziel, kreeg er geen.

 

(Genesis 2:7) En Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel.
 
(1 Korinthiërs 15:45) Zo staat er ook geschreven: „De eerste mens, Adam, werd een levende ziel.” De laatste A̱dam werd een levengevende geest.
 
De mens, de ziel, sterft.

 

(Ezechiël 18:4) Ziet! Alle zielen — mij behoren ze toe. Zoals de ziel van de vader zo eveneens de ziel van de zoon — mij behoren ze toe. De ziel die zondigt, díé zal sterven.
 
(Jesaja 53:12) Om die reden zal ik hem een deel geven onder de velen, en met de machtigen zal hij de buit verdelen, ten gevolge van het feit dat hij zijn ziel zelfs in de dood heeft uitgestort en onder de overtreders werd geteld; en hijzelf droeg van velen de zonde, en voor de overtreders ging hij bemiddelen.
(Job 11:20) En het zijn de ogen van de goddelozen die zullen verkwijnen; En een toevluchtsoord zal hun stellig ontvallen, En hun hoop zal zijn een uitblazen van de ziel.”
 
Doden zijn niet bij bewustzijn, weten niets.

 

(Prediker 9:5) Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten.
 
(Prediker 9:10) Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.
 
(Psalm 146:3-4) Stelt UW vertrouwen niet op edelen, Noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort.  4 Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; Waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.
 
Doden slapen, wachtend op opstanding.

 

(Johannes 11:11-14) Deze dingen zei hij, en hierna zei hij tot hen: „Lazarus, onze vriend, is gaan rusten, maar ik ga erheen om hem uit de slaap te wekken.” 12 Daarom zeiden de discipelen tot hem: „Heer, indien hij is gaan rusten, zal hij beter worden.” 13 Jezus had echter van zijn dood gesproken. Maar zij meenden dat hij sprak van het rusten in de slaap. 14 Toen zei Jezus daarom ronduit tot hen: „Lazarus is gestorven,
 
(Johannes 11:23-26) Jezus zei tot haar: „Uw broer zal opstaan.” 24 Martha zei tot hem: „Ik weet dat hij zal opstaan in de opstanding op de laatste dag.” 25 Jezus zei tot haar: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; 26 en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven. Gelooft gij dit?”
 
(Handelingen 7:60) Toen viel hij op de knieën en riep met krachtige stem: „Jehovah, reken hun deze zonde niet aan.” En na dit te hebben gezegd, ontsliep hij.
 
C. Spreken met doden onmogelijk

 

De doden leven niet als geesten bij God.

 

(Psalm 115:17) Het zijn niet de doden die Jah loven, Noch ook maar iemand van hen die in de stilte afdalen.
 
(Jesaja 38:18) Sjeool immers kan u niet prijzen; ja, de dood kan u niet loven. Zij die in de kuil afdalen, kunnen niet hoopvol naar uw waarachtigheid uitzien.
 
Voor poging met doden te spreken gewaarschuwd.
 
(Jesaja 8:19) En ingeval men tot ulieden zou zeggen: „Wendt U tot de spiritistische mediums of tot hen die een voorspellende geest hebben, die daar piepen en op gedempte toon iets uitbrengen” — dient welk volk maar ook zich niet tot zijn God te wenden? [Dient men zich te wenden] tot dode personen ten behoeve van levende personen?
 
(Leviticus 19:31) Wendt U niet tot de geestenmediums, en raadpleegt geen beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen, zodat GIJ door hen onrein wordt. Ik ben Jehovah, UW God.
 
Mediums, waarzeggers veroordeeld.

 

(Deuteronomium 18:10-12) Er dient onder u niemand te worden gevonden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur laat gaan, niemand die aan waarzeggerij doet, geen beoefenaar van magie, noch iemand die voortekens zoekt, noch een tovenaar, 11 noch iemand die anderen door een banspreuk bindt, noch iemand die een geestenmedium of beroepsvoorzegger van gebeurtenissen raadpleegt, noch iemand die de doden ondervraagt. 12 Want iedereen die deze dingen doet, is iets verfoeilijks voor Jehovah, en wegens deze verfoeilijkheden verdrijft Jehovah, uw God, hen van voor uw aangezicht.
 
(Galaten 5:19-21) De werken van het vlees nu zijn openbaar, en die zijn: hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, 20 afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, 21 uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik U van tevoren, zoals ik U reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven.

 

Doop

Doorzoek de website

© 2014 Alle rechten voorbehouden.

Maak een gratis websiteWebnode